GOED BEGREPEN!
(Opdracht aan mijn dooie hond)
Als je
weerkomt, indien je: ik stuit de wateren, de sluizen
stut, indien en domp ik de wind! Zo, Droog, Snel, en
Niet omzien, het Diep van Aduard Oversteken; recht van
uit je graf in Tandartsebosje draafje Losjes, Onverschillig
liefst, naar het Land van Pon. Waar ik je opwacht bij
de brug indien, een blinkende kluif in elke hand, je me
terug keert. En verdrijf het gehoornde vee aldaar, die
olle halfheilige treiterborsten, met behulp van Pan.
(Omkopen met druiven denk ik. Fluiten? Gooien met kikkers.
Misschien.) En noem je namen, O Lipoe m'n Pootjesslang:
‘Sierlijke Reigerbek, Steelse Geep, Fluwelia, Schele
Puiloog en Hondester’, o Onberispelijke, herken me dan?
Ai vlug dus, vraag Orion verlof nu! Wat maakt die spat
hem op zijn twinkelende eeuwigheid! Zijn kennels puilen
uit van sterren, zijn velden zijn ermee bedauwd, hij
stoft ze van zijn jagerslaarzen, bij bossen, rivieren
vol, op bergen stapelt hij de speelste zielen, Alle
Jachthonden! hij mist je niet en wat dan nog: voor eventjes?
Als de wind dus! nu alsdewind, voordat ikzelf vertrokken
want daaromtrent allesbehalve rustig ben, dus hopsa, kom
en vlùg nu waarachtig, ik kan en wil niet langer, te
wachten ach, en wat me daarna staat
F. Harmsen van Beek (1927-2009)
Uit: GEDICHTEN
Een keuze uit eigen werk door Elisabeth Eybers, F. Harmsen van Beek,
Hanny Michaelis, Judith Herzberg, Annie M. G. Schmidt, M. Vasalis
G.A. van Oorschot, Eerste druk augustus 1985 (blz. 29)